In het zo vroeg mogelijk signaleren van kindermishandeling ligt een belangrijke taak voor de Jeugdgezondheidszorg. Maar nog te vaak worden onveilige thuissituaties gemist, zegt onderzoeker Claudia van der Put. Hoe kan dat? Ze hield drie gespreksmethodieken uit de JGZ tegen het licht en ontwikkelde een aanvulling daarop. De nieuwe editie van het online magazine van Augeo bericht erover.
Wetenschappelijke kennis over de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld heeft grote waarde voor de werkvloer. Maar dan moet de kennis wel begrijpelijk en toegankelijk zijn. In de onderzoeksspecial van Augeo Magazine worden recente inzichten vertaald naar de werkpraktijk. Het artikel van Claudia van der Put maakt onderdeel uit van de special.
Meest gebruikte methodieken
“We hebben SPARK voor jonge kinderen, het DMO-protocol en de GIZ-methode voor kinderen vanaf 8 jaar onderzocht”, laat Claudia van der Put weten. “Dit zijn de drie meest gebruikte methodieken en volgsystemen met allemaal net wat andere vragen, materialen en gesprekstechnieken. Alle drie werken ze met meer of minder uitgebreide vragenlijsten, waarbij gekeken wordt naar alle leefgebieden van het kind en het gezin, zoals gezondheid en de emotionele en verstandelijke ontwikkeling. Ze hebben ook alle drie een positieve insteek: waar hebben ouders extra ondersteuning of advies bij nodig? Het doel van ons onderzoek was: kijken in hoeverre deze instrumenten voorspellend zijn voor kindermishandeling.”
Te breed
Uit haar onderzoek blijkt dat alle drie de methoden te breed zijn. “De instrumenten bevatten veel variabelen en vragen, maar die zijn niet allemaal voorspellend voor kindermishandeling. Het meest voorspellend zijn bepaalde gezinsomstandigheden zoals verslaving, psychiatrische problematiek, schulden en het ontbreken van onderlinge steun bij de ouders. Maar belangrijker nog is dat alle drie de methodieken zogenaamde klinische methoden zijn: een professional moet op basis van de antwoorden zelf inschatten of er een verhoogd risico is op kindermishandeling. We weten dat de betrouwbaarheid en validiteit daarvan beperkt is. Wat er ontbreekt – en dat is wat zogenaamde statistische instrumenten wel hebben – zijn duidelijke richtlijnen of beslisregels, waardoor een professional niet meer zelf die afweging hoeft te maken.”
Claudia van der Put is universitair docent forensische orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en senior onderzoeker bij het Expertisecentrum Forensische Orthopedagogiek (fORtho). Ze was ook projectleider van het onlangs afgesloten project ‘Consortium vroeg preventieve interventies kindermishandeling’.
Bron: augeomagazine.nl en vakbladvroeg